Aangeboren en erfelijke gebreken (Vakblad Dierenhulpverlening)

Deze twee termen worden waar door elkaar gebruikt maar er zijn wel degelijk belangrijke verschillen. Een aangeboren gebrek is al bij de geboorte aanwezig en zichtbaar. Een aangeboren gebrek kan door een erfelijk gebrek komen zoals een waterhoofd bijvoorbeeld maar kan ook door een infectie tijdens de dracht ontstaan zijn, of door slechte voeding tijdens de dracht bijvoorbeeld. Een erfelijk gebrek hoeft nog niet zichtbaar te zijn bij de geboorte, sterker nog, een erfelijk gebrek kan zelfs één of meerdere generaties overslaan.
Wat is dan erger, of waarom is het belangrijk om dit verschil te maken?

Aangeboren en niet-erfelijke gebreken
Dit zijn gebreken en kwalen die vervelend voor een dier kunnen zijn, voor veel aangeboren niet-erfelijke kwalen is een behandeling of andere oplossing mogelijk. Of de dieren kunnen zich redden met het gebrek, als dat niet geval is dan zal het dier ingeslapen moeten worden. Bepaalde infecties van moederdieren tijdens de dracht kunnen ontwikkelingsstoornissen bij pups en kitten geven, zoals blindheid of dat ledematen niet of afwijkend zijn aangelegd.
Omdat deze gebreken niet in het DNA van de ouderdieren zit maar door externe factoren is veroorzaakt, is er geen reden om niet meer met deze ouderdieren te fokken. Dat geldt zelfs ook voor een dier met een aangeboren niet-erfelijk gebrek, er zit geen gebrek in het DNA, dus hij of zij zal zijn gebrek niet doorgeven aan het nageslacht.

Aangeboren én erfelijke gebreken
Dit is ook een duidelijke categorie, denk hierbij aan de extreem korte pootjes bij sommige honden en kattenrassen, een levershunt (embryonaal bloedvat) of een open verhemelte. Het gebrek of de ziekte is bij geboorte dus al aanwezig en zit wél in het DNA van het diertje. Deze fout in het DNA kan ontstaan zijn door de combinatie van het samensmelten van het DNA van de ouderdieren, of de fout kan van één of beide ouderdieren vandaan komen. Als de ouderdieren drager of lijder zijn van een bepaald gebrek, dan zullen ze dit doorgeven aan hun jongen. Een drager van een erfelijk gebrek is vaak niet ziek, maar geeft dit wel door. Als twee dragers van een gebrek jongen krijgen, zullen er vaak lijders van een gebrek ontstaan.
Bij aangeboren en erfelijke gebreken is het dus verstandig om niet meer de combinatie vader- en moederdier te fokken, maar beter is nog om helemaal niet meer met deze ouderdieren te fokken. Een aangeboren en erfelijk is niet altijd zichtbaar bij een jong dier, maar het is dus wel al aanwezig vanaf de geboorte.

Niet-aangeboren én erfelijke gebreken
Deze categorie is een nare sluipmoordenaar, dit kunnen kwalen zijn die pas na jaren merkbaar kunnen worden, denk hierbij aan vele vormen van kanker, hartproblemen, blindheid en heupproblemen. Bij de geboorte is er nog niets te merken aan het dier, ze lijken gezond maar dragen een gebrek of ziekte bij zich, die zich soms pas na jaren openbaart. Dan hebben de ouderdieren vaak al meer nakomelingen gekregen of de dieren met het erfelijk gebrek hebben zelf al jongen op de wereld gezet en zo zal een niet aangeboren erfelijk gebrek in een bepaald ras of foklijn kunnen blijven. Elk gebrek zal de waarde van een fokdier en hun jongen verlagen, fokkers hebben er dus baat bij om een erfelijk gebrek te ontkennen. Maar soms wordt een naar erfelijk gebrek er ook per ongeluk in gefokt. Bij de Setters bijvoorbeeld, is er jaren geleden een strenge selectie geweest op de fokdieren, als de heupen slecht of twijfelachtig waren, werd er niet meer met deze dieren gefokt. Er wordt bij rasdieren al met een zeer klein deel van de populatie gefokt, maar als je de criteria nog verder aanscherpt, dan zal het deel waarmee gefokt wordt nog kleiner worden. Als één van de dieren (met goede heupen dus) drager is van een genetisch defect, in dit geval een vorm van blindheid, dan zal dit zich verspreiden in de populatie en kan het pas na meerdere generaties merkbaar worden. Dit noemen wij een genetische trechter, door met een te klein  deel van de populatie te fokken zullen er erfelijke gebreken ontstaan, een vorm van inteelt dus.

 

Conclusie en advies
Erfelijke gebreken zijn de voorkomen door met gezonde dieren te fokken en door geen familieteelt (=inteelt) toe te passen. Bij bepaalde rassen zijn erfelijke gebreken helaas een rasstandaard geworden zoals extreem korte pootjes, een zeer korte snuit, een waterhoofd of kaalheid. Gelukkig komt er steeds meer wetgeving om deze vorm van lijden te verbieden en het strafbaar te maken om met deze ziektes te fokken. Er zijn ook veel genetische onderzoeken mogelijk om ouderdieren te testen op erfelijke gebreken en als ze dit hebben of dragen, hen uit te sluiten van de fok.
Bij bepaalde rassen zoals Boxers en Berner Sennenhonden komen veel vormen van kanker voor. Onder andere hierdoor worden deze honden gemiddeld minder oud dan rasloze honden of honden van andere rassen. Mocht je gecharmeerd zijn van een bepaald ras, verdiep je dan goed in de erfelijke gebreken die bij dat ras voorkomen.  Op rashondenwijzer.nl en raskattenwijzer.nl kan je veel informatie vinden over erfelijke aandoeningen bij de verschillende rassen. Een kruising of een rasloos dier is niet altijd gezonder dan een rasdier, maar de kans op erfelijke gebreken is wel bijna nul.
Uiteraard moet je qua gezondheid van een dier ook geluk hebben, maar een flink deel is dus wel te verwachten en heeft grote invloed op de gezondheid en levensverwachting. Als dierenarts is het mijn vak om ziektes bij dieren te behandelen, maar het voorkomen dat dieren ziek worden is misschien wel even belangrijk en kan veel leed bij dieren (en baasjes) voorkomen.

Deze EHBO artikelen zijn geschreven door Piet voor het Vakblad Dierenhulpverlening van Stichting DierenLot, via deze link zijn de Vakbladen Dierenhulpverlening te lezen.